ECLI:NL:HR:2019:1367
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 30 november 2018. Deze uitspraak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 tot en met 2013, evenals de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag, die ook betrekking hadden op de genoemde aanslagen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president G. de Groot, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, op 20 september 2019.