ECLI:NL:HR:2019:1361

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
19/02342
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake poging tot diefstal door middel van braak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2019 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De aanvrager, geboren in 1973, was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal door middel van braak, waarbij hij een taakstraf van tachtig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand kreeg opgelegd. De aanvrager stelde dat hij ten tijde van de inbraak bij zijn ex-vrouw sliep, en dat deze verklaring niet was meegenomen in de eerdere rechtszaak.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvraag tot herziening aan de hand van de wettelijke criteria. De rechtbank had destijds bewijsmateriaal dat de aanvrager identificeerde als een van de personen op camerabeelden van de inbraak. De verklaring van de ex-vrouw werd als globaal en niet overtuigend beschouwd, waardoor de Hoge Raad oordeelde dat er geen ernstig vermoeden bestond dat de aanvrager vrijgesproken zou zijn als deze verklaring eerder bekend was geweest.

Uiteindelijk werd de aanvraag tot herziening afgewezen, omdat de Hoge Raad van mening was dat de eerdere veroordeling op voldoende bewijs was gebaseerd en dat de nieuwe informatie niet leidde tot een andere uitkomst. De beslissing werd genomen door vice-president J. de Hullu en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02342
Datum17 september 2019
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 juli 2018, nummer 02/052321-18, ingediend door M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van “poging diefstal door twee of meer verenigde personen, door middel van braak” veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf van een maand, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
Het bewijsmateriaal waarover de Politierechter destijds beschikte, behelst onder meer de herkenning van de aanvrager als één van de personen die is te zien op de camerabeelden van het op 11 juni 2017 afplakken van de bewegingsmelders bij het bedrijf waar op 26 juni 2017 rond 3.00 uur het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden. De herkenning van de aanvrager vindt steun in de door de verbalisant [verbalisant 1] geconstateerde grote gelijkenis tussen (de op de ID-staat vastgelegde foto van) de aanvrager met de persoon op de screenshots van diezelfde camerabeelden.
De aanvraag steunt op een bij de aanvraag gevoegde, door [betrokkene 1] opgestelde verklaring die inhoudt dat de aanvrager van 24 juni 2017 tot en met 30 juni 2017 alle nachten bij haar thuis heeft geslapen. Gelet op het hiervoor vermelde bewijsmateriaal en mede in aanmerking genomen de globale aard van de verklaring van [betrokkene 1] kan aan het aangevoerde niet het ernstig vermoeden worden ontleend dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als het met die verklaring bekend was geweest.
3.3
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 september 2019.