Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
17 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging met letsel tot gevolg. De Hoge Raad heeft op 17 september 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, die volgde op een eerdere veroordeling door de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1992, was betrokken bij een geweldsincident na een stapavond in Gorinchem, waarbij hij samen met anderen een slachtoffer heeft mishandeld. De Politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, waarbij de motivering van de strafoplegging in het geding was.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof in strijd met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om de redenen op te geven die specifiek hebben geleid tot de keuze voor de vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de strafmotivering, zoals ook eerder is geoordeeld in een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:HR:2016:2202). De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen door de lagere rechters, en bevestigt dat een gebrek aan motivering kan leiden tot vernietiging van de uitspraak. De zaak zal nu opnieuw worden behandeld door het Gerechtshof, waarbij de strafoplegging opnieuw moet worden gemotiveerd.