Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
29 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie. De verdachte, geboren in 1983, heeft beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 september 2017. Het nummer van de strafzaak is 20/001591-16. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De uitspraak is gedaan op 29 januari 2019 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.