In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2017. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling, omdat hij in Zaandam met zijn auto op twee mensen inreed. De zaak werd behandeld door de Hoge Raad der Nederlanden, die op 10 september 2019 uitspraak deed. De advocaat van de verdachte, J.S. Nan, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat schriftelijk is toegelicht. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Daarnaast werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding, oordeelde de Hoge Raad dat er geen rechtsgevolg aan verbonden hoefde te worden, gezien de opgelegde taakstraf van 72 uren, subsidiair 36 dagen hechtenis.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.