Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Wettelijk kader
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Beslissing
10 september 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder door de rechtbank veroordeeld voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep, wat door het hof als misdrijf was gekwalificeerd. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte ten onrechte ontvankelijk was geacht in zijn hoger beroep, omdat de rechtbank hem had veroordeeld voor een overtreding zonder straf of maatregel op te leggen. De Hoge Raad stelde vast dat de tenlastelegging bepalend is voor de mogelijkheid tot hoger beroep, niet de bewezenverklaring door de rechtbank. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het hof de bewezenverklaarde handeling ten onrechte als misdrijf had gekwalificeerd, aangezien het betrof een hoeveelheid hennep van niet meer dan dertig gram, wat volgens de Opiumwet een overtreding oplevert. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit, de strafbaarheid van de verdachte en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbeoordeling van deze aspecten.