ECLI:NL:HR:2019:1307

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
18/00507
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en volgorde van geweldshandelingen in mishandelingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1978, was beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenoot. De feiten vonden plaats op 25 april 2015, toen de verdachte zijn echtgenoot bij de keel greep en tegen de grond drukte, nadat zij hem had aangevallen en in zijn borst had gebeten. Het Hof had het beroep op noodweer verworpen, omdat het niet kon vaststellen wat de volgorde van de geweldshandelingen was geweest. De verdachte stelde dat zijn handelen een reactie was op de aanvallen van zijn echtgenoot, maar het Hof vond deze lezing niet aannemelijk. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zijn oordeel niet voldoende begrijpelijk had gemotiveerd, gezien de tegenstrijdigheden in de bewijsvoering. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling. Dit arrest is van belang voor de uitleg van noodweer en de beoordeling van geweldshandelingen in situaties van wederzijds geweld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00507
Datum10 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 januari 2018, nummer 22/004494-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 25 april 2015 te [plaats] zijn echtgenoot, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht bij de keel te pakken en tegen de grond te drukken.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 10 januari 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik had op 25 april 2015 boodschappen gedaan en bij thuiskomst confronteerde ik [slachtoffer] met iets waar ik achter was gekomen. Vervolgens ontstond er een stoeipartij. Zij vloog mij aan en beet mij in mijn borst. Ik heb haar op de grond gelegd.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 april 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nummer PL1500-2015125015-9. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in:
als de op 26 april 2015 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb [slachtoffer] met twee handen op de grond gedrukt bij haar hals en schouders.
3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015125015-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 25 april 2015 afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van mishandeling. [verdachte] is mijn man, maar wij liggen in scheiding. [verdachte] woont in [plaats] . De afgelopen dagen verbleef ik in het huis van [verdachte] . Op 25 april 2015 heeft [verdachte] mij mishandeld. Hij gooide mij met kracht van de kruk af waar ik op zat. Ik viel toen op de grond op mijn rug. [verdachte] ging op mij zitten op een manier dat ik geen kant op kon. Ik zag en voelde dat hij zijn beide handen om mijn nek klemde. Ik voelde dat hij steeds meer kracht aan het zetten was met zijn handen/vingers. Ik voelde pijn in mijn nek.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015125015-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 25 april 2015 was ik, verbalisant, belast met het opnemen van een aangifte. De aangifte werd gedaan door [slachtoffer] . Tijdens het verhoor zag ik dat de aangeefster op haar keel rode bloeduitstortingen had.”
2.2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover van belang en met weergave tussen blokhaken van met de hand op de pleitnota geschreven opmerkingen, in:
“ [slachtoffer] verklaart bij de raadsheer-commissaris dat [zij v. kruk af kwam] ze voor [verdachte] zijn neus ging staan en met een harde stem, met een vinger wijzend heeft gezegd “Ik ben jou geen verantwoording meer schuldig” Daarna zou ze door [verdachte] naar de grond zijn gebracht. [Zij zegt daarmee dat zij confrontatie heeft gezocht.]
Dat is niet alleen in strijd met haar eerdere verklaring bij de politie, maar wel weer in lijn met hetgeen [verdachte] bij de politie heeft verklaard namelijk dat [slachtoffer] opstond en zei “wie ben jij dan, Ik ben vrijgezel hoor”. [verdachte] zegt echter dat [slachtoffer] hem toen een klap gaf, en hem in de borst heeft gebeten en hij haar toen naar de grond heeft gebracht en daar heeft gehouden.
Dat [verdachte] is gebeten door [slachtoffer] staat vast en [slachtoffer] zegt daarvan dat ze hem goed te pakken had en er zijn foto’s van de verwonding.
Eerder heb ik al uiteen gezet dat het bijten door [slachtoffer] , praktisch gezien niet kan zijn gebeurd terwijl [slachtoffer] op de grond lag en [verdachte] haar bij de nek/keel heeft vastgehouden.
[verdachte] verklaart over dat moment ook anders, namelijk dat het [slaan en] bijten de aanleiding was om [slachtoffer] naar de grond te werken, dat is ook veel aannemelijker. Dochter [betrokkene 1] zegt tegen de politie ook dat haar moeder de politie al had gebeld voordat er wat gebeurd was en niet eerlijk is omdat zij haar vader heeft gebeten. Zij bevestigt ook dat [slachtoffer] op zodanige wijze bij de keel [dat is maar net hoe je het ziet] is gepakt dat ze op de grond viel. [handelingen niet als mishandeling kwalificeren.]
Het met kracht bij de keel en/of schouders en/of hals pakken en/of tegen de grond drukken was geboden ter noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam door [slachtoffer] die hem eerst sloeg en toen in zijn borst beet.
Hij heeft zich aan de aanranding niet kunnen onttrekken [zoals hof eerder heeft gezegd] door op ieder moment tijdens de ruzie weg te kunnen gaan en de keukendeur achter zich dicht te trekken, zoals het eerdere Hof dat meende. [verdachte] was namelijk in zijn eigen woning en er was slechts sprake van een woordelijke ruzie en reeds daarom was op die momenten tijdens de ruzie niet gehouden om weg te gaan. Het was slechts [slachtoffer] die voor hem stond en met harde stem tegen hem praten en wijst met haar vinger en zegt dat ze hem geen verantwoording schuldig is. Op dat moment is hij niet gehouden om zich te onttrekken, omdat er op dat moment nog geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding plaatsvindt. Die vindt wel gelijk daarna plaats, namelijk als [slachtoffer] hem slaat en bijt in zijn borst. Toen was er echter geen reële en redelijke mogelijkheid om zich te onttrekken aan die aanranding. [slachtoffer] beet hem namelijk, ze had hem naar eigen zeggen goed te pakken. En [verdachte] heeft haar beetgepakt en naar de grond gebracht en gehouden.
Dat was geboden ter noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . En dient te leiden tot een ontslag van rechtsvervolging.”
2.2.4
Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het beroep op noodweer verklaard:
“Ik ontken op 25 april 2015 [slachtoffer] , destijds mijn echtgenote, te hebben mishandeld.
Ik had op 25 april 2015 boodschappen gedaan en bij thuiskomst confronteerde ik [slachtoffer] met iets waar ik achter was gekomen. Zij zei toen tegen mij: “Ik heb niets met jou te maken”. Vervolgens ontstond er een stoeipartij. [slachtoffer] zat in de keuken op een kruk bij het raam en de deur. Zij sprong van de kruk en vloog mij aan. Zij pakte mij meteen vast en beet mij in mijn borst. Ik heb vervolgens geprobeerd om haar rustig te krijgen en ik heb haar toen op de grond gelegd. Daarna ben ik weggegaan. Ik heb haar niet van de kruk gegooid. De kruk stond tussen het aanrechtblad en de muur. Het is een kleine ruimte. Haar van de kruk afgooien is in die ruimte niet mogelijk.
Als je kijkt naar het letsel dat ik had, kun je je afvragen wie er nou eigenlijk is mishandeld. Op het moment dat zij mij beet, stond ik. Zij heeft mij niet in mijn borst gebeten toen zij op de grond lag. Toen zij op de grond lag, heb ik haar schouders gepakt om haar rustig te houden.”
2.2.5
Het Hof heeft het beroep op noodweer als volgt verworpen:
“Strafbaarheid van de verdachte
(…)
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat op 25 april 2015 in verdachtes woning aan de [a-straat 1] te [plaats] tussen verdachte en aangeefster een woordenwisseling heeft plaatsgevonden die is uitgelopen op een schermutseling, waarbij zowel verdachte als aangeefster geweldshandelingen hebben verricht. Zo heeft verdachte aangeefster met kracht bij de keel gepakt en tegen de grond gedrukt en heeft aangeefster verdachte in zijn borst gebeten en om zich heen geslagen.
Het hof kan evenwel niet vaststellen wat de volgorde van de hiervoor genoemde geweldshandelingen is geweest. De aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde stelling dat de aangeefster de verdachte heeft geslagen en gebeten voordat de verdachte de aangeefster met kracht bij de keel heeft gepakt en tegen de grond heeft gedrukt en dat het handelen van de verdachte aldus plaatsvond in reactie op geweld van de zijde van de aangeefster acht het hof niet aannemelijk geworden nu deze lezing van de verdachte onvoldoende steun vindt in het dossier.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Ook is er overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.”
2.3
Het Hof heeft zijn oordeel niet zonder meer begrijpelijk gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het Hof aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd enerzijds dat niet is kunnen worden vastgesteld wat de volgorde van de verschillende geweldshandelingen van de aangeefster en de verdachte is geweest, maar anderzijds dat de lezing van de verdachte over de volgorde van de gebeurtenissen niet aannemelijk is geworden, terwijl voor het bewijs is gebezigd de verklaring van de verdachte kennelijk inhoudend dat de aangeefster de verdachte na een woordenwisseling is aangevlogen en hem in zijn borst heeft gebeten, waarna de verdachte haar op de grond heeft gelegd.
2.4
Het middel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 september 2019.