ECLI:NL:HR:2019:1295

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
18/02450
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en noodweerexces in cassatie met betrekking tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 april 2018. De verdachte, geboren in 1970, was in cassatie gegaan na een veroordeling voor doodslag, waarbij hij opzettelijk meermalen met een mes in de borstkas, rug en been van het slachtoffer stak. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweerexces. De advocaat van de verdachte, J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld, terwijl de benadeelde partij, vertegenwoordigd door C.M. Bijl, een verweerschrift indiende. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond en dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf jaren naar tien jaren en elf maanden.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak om de opgelegde straffen te herzien indien deze termijn is overschreden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02450
Datum3 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 april 2018, nummer 23/003859-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft C.M. Bijl, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze tien jaren en elf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 september 2019.