Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 augustus 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 1 augustus 2018 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag door met een auto met zeer hoge snelheid op een politieagent in te rijden, zoals omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. Dit betekent dat de verdachte geen argumenten heeft aangevoerd om het arrest van het Gerechtshof aan te vechten.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft op 27 augustus 2019 besloten dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft.
Dit arrest is gewezen door raadsheer E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.