Uitspraak
wonende te [woonplaats],
17 april 2013 en 30 april 2014;
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof. De zaak betreft een geschil over de rechtmatigheid van de plaatsing van eiser in een TBS-kliniek die niet de status van psychiatrisch ziekenhuis heeft, op basis van de Wet Bopz. Eiser stelt dat hij recht heeft op schadevergoeding voor de geleden schade door deze onrechtmatige daad van de overheid. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en een arrest van het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat de klachten van eiser niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 2.707,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.