ECLI:NL:HR:2019:1255

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
19/01106
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van Stichting tegen Staatssecretaris van Financiën inzake verhuurderheffing over 2014 en 2015

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Stichting tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de verhuurderheffing die door de Stichting over de jaren 2014 en 2015 op aangifte is voldaan. De Stichting had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op haar beurt weer was voortgekomen uit een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de middelen die door de Stichting zijn voorgesteld in het cassatieberoep beoordeeld.

De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat er geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad houdt in dat het beroep in cassatie ongegrond is verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/01106
Datum19 juli 2019
ARREST
in de zaak van
[X] STICHTING te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden van 19 februari 2019, nrs. 16/01335 en 16/01336, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 15/3694 en AWB 15/6807) betreffende de door belanghebbende over de jaren 2014 en 2015 op aangifte voldane bedragen aan verhuurderheffing.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.