ECLI:NL:HR:2019:122

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
18/00514
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling door caféruzie met glas

In deze zaak gaat het om een poging tot zware mishandeling die plaatsvond op 3 juli 2016 in Helmond. De verdachte, geboren in 1971, heeft tijdens een ruzie in een café een glas met kracht naar het gezicht van de eigenaar van het café gegooid. De eigenaar, [betrokkene 1], deed aangifte van mishandeling. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 30 januari 2018 geoordeeld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan de eigenaar. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de verdachte verworpen op 29 januari 2019. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte op korte afstand en met kracht een stevig glas in het gezicht van de eigenaar heeft gegooid, wat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het beroep moest worden verworpen, wat de Hoge Raad heeft gedaan.

Uitspraak

29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 18/00514
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 januari 2018, nummer 20/000847-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 03 juli 2016 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht een glas tegen het gezicht van die [betrokkene 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
"1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 juli 2016 (pg. 7-8), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd door [verdachte] . Ik ben de eigenaar van café [A] , gelegen aan de [a-straat 1] in Helmond. Ik was vandaag 3 juli 2016 aan het werk in mijn café. Ik stond achter de bar toen ik zag dat [verdachte] binnen gelopen kwam. Ik zag dat [verdachte] bij de bar bleef staan. Toen pakte hij een glas van de bar af. Ik zag dat hij dit glas met kracht naar mijn hoofd gooide en ik voelde dat het glas mijn jukbeen raakte aan de rechterzijde van mijn gezicht. Ik voelde meteen pijn aan mijn jukbeen. Ik hoorde van klanten dat er bloed op mijn jukbeen zat als gevolg van het glas dat net door [verdachte] gegooid was. Het was een stevig klein glas. Ik denk dat de afstand tussen [verdachte] en mij een meter was toen hij het glas gooide."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"De verdachte heeft opzettelijk een glas gegooid richting de aangever. De volgende vraag is of de verdachte zijn opzet al dan niet voorwaardelijk gericht had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het enkele opzettelijk gooien van een glas in de richting van een persoon vormt op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Echter, het hof overweegt dat het op korte afstand en met kracht gooien van een stevig glas in het gezicht van een ander - hetgeen blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen het hof beoordeelt als bewust gooien met de bedoeling iemand te raken - de aanmerkelijke kans in zich bergt dat daarmee aan een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Dat het glas niet kapot ging toen dit het gezicht van het slachtoffer raakte, maakt dat niet anders."
2.3.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [betrokkene 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, dat berust op de vaststelling dat de verdachte bewust op korte afstand en met kracht een stevig glas in het gezicht van [betrokkene 1] heeft gegooid, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 januari 2019.