ECLI:NL:HR:2019:1167

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
19/01711
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in personen- en familierechtelijke zaak met betrekking tot erkenning van een kind

In deze zaak heeft de vrouw, wonende op een geheim adres, cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De vrouw verzocht om vervangende toestemming tot erkenning van haar kind, waarbij de Procureur-Generaal heeft gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De man, die niet verschenen is, en de bijzondere curator, die ook niet verschenen is, hebben geen verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de processtukken en eerdere beschikkingen in de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de vrouw geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/01711
Datum12 juli 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
1. [de man] ,
wonende te Leeuwarden,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de man,
niet verschenen,
2. Mr. R.A. Schütz, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over [het kind] ,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
BELANGHEBBENDE in cassatie,
hierna: de bijzondere curator,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/17/148801/FA RK 16-735 van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juli 2016, 12 oktober 2016 en 21 februari 2018;
b. de beschikking in de zaak 200.239.314/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 januari 2019.
De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De man en de bijzondere curator hebben geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar cassatieberoep op de voet van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van de vrouw heeft schriftelijk op dat standpunt gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3-5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
12 juli 2019.