ECLI:NL:HR:2019:1165

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
18/00304
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie met betrekking tot bewijsklachten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 december 2017. De verdachte, geboren in 1989, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, zoals geregeld in artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat W.H. Jebbink, heeft in de schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Dit middel richtte zich met name op bewijsklachten, waaronder de denaturering van de verklaring van een getuige, innerlijke tegenstrijdigheid in de verklaringen en de overweging van het hof dat de tweede verklaring van de getuige de essentie van de eerdere verklaring niet aantast.

De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00304
Datum9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van
22 december 2017, nummer 22/001903-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2019.