ECLI:NL:HR:2019:1162

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
17/05177
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openlijke geweldpleging en belediging met betrekking tot de omvang van het hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar werd wel veroordeeld voor belediging. Het Hof had de verdachte veroordeeld voor feiten die in hoger beroep aan de orde waren gesteld. De vraag was of het hoger beroep onbeperkt was ingesteld, zoals de advocaat van de verdachte had aangevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de volmacht tot het instellen van hoger beroep geen ondubbelzinnige beperking inhoudt voor de omvang van het hoger beroep. De Hoge Raad concludeerde dat het hoger beroep niet partieel was ingetrokken en dat het Hof terecht had geoordeeld dat ook het tweede feit aan het oordeel van het Hof was onderworpen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, maar constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden. Desondanks verbindt de Hoge Raad hier geen rechtsgevolg aan, gezien de opgelegde taakstraf en de overschrijding van de termijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/05177
Datum9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juni 2017, nummer 23/004197-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof over de omvang van het namens de verdachte ingestelde hoger beroep.
2.2.1
De Rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde (openlijk geweld plegen tegen een persoon) vrijgesproken, hem - in verband met een geslaagd beroep op noodweer - ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde (openlijk geweld plegen tegen een persoon) en hem veroordeeld ter zake het onder 3 bewezenverklaarde (belediging). Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank.
2.2.2
De inhoud van de voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2. In het bijzonder is het volgende van belang.
- De door de raadsvrouwe van de verdachte aan een griffiemedewerker van de Rechtbank verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"Daartoe bepaaldelijk door cliënt gevolmachtigd, geef ik hierbij een schriftelijke bijzondere volmacht aan u, griffiemedewerker, om namens cliënt hoger beroep in te stellen omdat hij het niet eens is met de bewezenverklaring van feit 3 op de dagvaarding. Cliënt is het principieel niet eens met deze uitspraak omdat hij het feit ten stelligste ontkent. Hij zou nooit en te nimmer dergelijke bewoordingen gebruiken. Cliënt voelt zich zeer gekrenkt door de aanname dat hij dergelijke taal heeft gebezigd.”
- Het Hof heeft ten aanzien van de omvang van het hoger beroep, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt overwogen en beslist:
“De akte instellen rechtsmiddel is leidend, daaruit blijkt dat het hoger beroep onbeperkt is ingesteld. Aangezien het hoger beroep later niet partieel is ingetrokken en de advocaat-generaal zich inhoudelijk wenst uit te laten over het onder 2 ten laste gelegde is in hoger beroep het onder 2 en 3 ten laste gelegde inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen.”
2.3
In de bestreden uitspraak ligt als het - niet onbegrijpelijke - oordeel van het Hof besloten dat de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven volmacht tot het instellen van het hoger beroep niet een ondubbelzinnige beperking inhoudt ten aanzien van de omvang van het hoger beroep en dat aldus niet op die grond sprake is van een ambtelijk verzuim bij het opstellen van de appelakte. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep nadien niet alsnog partieel door de verdachte is ingetrokken, is het oordeel van het Hof dat ook het onder 2 tenlastegelegde aan het oordeel van het Hof is onderworpen, niet onbegrijpelijk.
2.4
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2019.