Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar werd wel veroordeeld voor belediging. Het Hof had de verdachte veroordeeld voor feiten die in hoger beroep aan de orde waren gesteld. De vraag was of het hoger beroep onbeperkt was ingesteld, zoals de advocaat van de verdachte had aangevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de volmacht tot het instellen van hoger beroep geen ondubbelzinnige beperking inhoudt voor de omvang van het hoger beroep. De Hoge Raad concludeerde dat het hoger beroep niet partieel was ingetrokken en dat het Hof terecht had geoordeeld dat ook het tweede feit aan het oordeel van het Hof was onderworpen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, maar constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden. Desondanks verbindt de Hoge Raad hier geen rechtsgevolg aan, gezien de opgelegde taakstraf en de overschrijding van de termijn.