ECLI:NL:HR:2019:1158

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
18/04125
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter inzake rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en belediging van een ambtenaar

Op 9 juli 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 18/04125. De zaak betreft een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 juli 2018. De aanvrager, geboren in 1993, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor 'eenvoudige belediging' van een ambtenaar en 'overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994'. De aanvraag tot herziening is ingediend door K.D. Regter, advocaat te Heerlen, en berust op de stelling dat de Politierechter niet-ontvankelijk had moeten verklaren het Openbaar Ministerie in de vervolging, indien deze op de hoogte was geweest van een sepotbeslissing van het CVOM van 19 mei 2018.

De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de aanvraag gegrond is, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde gronden als een gegeven moeten worden aangemerkt dat bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was. Dit gegeven wekt het ernstige vermoeden dat, indien het bekend was geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot een vrijspraak of niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis bevolen, en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor hernieuwde berechting. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

9 juli 2019
Strafkamer
nr. S 18/04125 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 juli 2018, nummer 03/088193-18, ingediend door K.D. Regter, advocaat te Heerlen, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van
1. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" en 2. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat indien de Politierechter bekend was geweest met de sepotbeslissing van 19 mei 2018 van het CVOM gericht aan de aanvrager, de Politierechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het in de aanvraag vermelde vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw wordt berecht en afgedaan, zulks met inachtneming van het bepaalde in art. 478, tweede lid, Sv.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt, voor zover nodig, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv wat betreft het onder 2 tenlastegelegde opnieuw zal worden berecht en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij op de voet van art. 478, tweede lid, Sv voor het onder 1 bewezenverklaarde de straf te bepalen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2019.