Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft gezien dat haar toenmalige partner ruw met de kinderen omging, maar dat zij niet heeft waargenomen dat dit dermate ruw ging dat het letsel bij de kinderen opleverde. Op het moment dat zij op 24 februari 2014 zag dat haar toenmalige partner te ver ging, heeft zij onmiddellijk contact opgenomen met de hulpverlening. (...)
Verdachte heeft de Indonesische nationaliteit en is na een eerste internetcontact en een nadere kennismakingsperiode in Indonesië met [betrokkene 3] naar Nederland gekomen en bij hem gaan wonen. Zij verbleef hier op een toeristenvisum. Zij is hier van [betrokkene 3] zwanger geraakt en op [geboortedatum] 2013, na een zwangerschap van acht maanden, bevallen van een tweeling genaamd [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en
[betrokkene 2] (hierna [betrokkene 2] ).
Na de thuiskomst uit het ziekenhuis hebben zowel verdachte als [betrokkene 3] de tweeling verzorgd.
Voor de bevalling was er reeds de nodige hulp voor het gezin: de GGZE voor de persoonlijke problematiek van [betrokkene 3] en maatschappelijk werk in verband met een melding van huiselijk geweld in oktober 2013 en ter oplossing van praktische problemen (verklaring [betrokkene 4] , p. 78).
Eind januari 2014 zijn beide kinderen, toen zij 8 weken oud waren, gezien door een verpleegkundige van jeugdgezondheidszorg Eindhoven, [betrokkene 5] . Beide kinderen zijn toen naakt gezien en fysiek onderzocht en bij hen zijn op dat moment geen bijzonderheden waargenomen (verklaring [betrokkene 5] , p. 120 en 121).
[betrokkene 4] , casemanager/maatschappelijk werkster, heeft het gezin van verdachte samen met [betrokkene 6] , kwartiermaker bij GGZ Eindhoven, op 16 januari 2014, 6 februari 2014, 13 februari 2014 en 20 februari 2014 bezocht. Tijdens het huisbezoek op 13 februari 2014 viel het haar op dat één van de kinderen een vage blauwe plek onder zijn linkeroog had. Verdachte gaf [betrokkene 4] niet de indruk dat zij bekend was met die blauwe plek, maar gaf te kennen dat zij dacht dat het kwam omdat [betrokkene 3] met het kind bezig was geweest. Daarnaar gevraagd vertelde [betrokkene 3] aan [betrokkene 4] dat hij zijn evenwicht was verloren en dat hij met het kind tegen de deurpost was gebotst.
Tijdens het huisbezoek op 20 februari 2014 werden bij de kinderen door [betrokkene 4] opnieuw blauwe plekken geconstateerd. [betrokkene 4] zag bij één kind de oude blauwe plek onder zijn linkeroog die zij eerder op 13 februari 2014 had waargenomen. Bij het andere kind nam zij twee blauwe plekken onder het oog waar. [betrokkene 3] heeft die blauwe plekken toen als mogelijke oorzaak genoemd van zijn eigen gestreste optreden jegens het kind, resulterende in een black-out, toen het weigerde te drinken (verklaring [betrokkene 4] , p. 78-81).
Op 24 februari 2014 heeft verdachte aan [betrokkene 4] het volgende whatsapp-bericht gestuurd: “(...) Just now [betrokkene 3] tried to strangling [betrokkene 1] coz he was hard to drink milk (...) he keep pushing [betrokkene 1] (...) and throw [betrokkene 1] from his lap to a pillow” (verklaring [betrokkene 4] , blz. 81 en bijlage blz. 87). Dezelfde dag is [betrokkene 4] met [betrokkene 7] , medewerker van het Advies Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK), naar de woning van verdachte gegaan. [betrokkene 7] heeft verklaard dat zij tijdens het bezoek blauwe plekken bij de kinderen constateerde en dat het haar opviel dat [betrokkene 2] een bult had aan de linkerzijde van zijn borstkas (verklaring [betrokkene 7] , p. 102).
Nog dezelfde dag zijn de kinderen naar het ziekenhuis gebracht en onderzocht door een kinderarts (zie het rapport van dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG van het NFI van 19 september 2014). De kinderarts zag bij lichamelijk onderzoek van [betrokkene 1] onderhuidse bloeduitstortingen op het voorhoofd links (circa 0,5 bij 0,5 cm), voor het kaakgewricht links (circa 0,5 bij 0,5 cm), op de kin (tweemaal links), op de rechterwang (driemaal circa 1 bij 1 cm) en linksvoor aan de borst (circa 1 bij 1 cm). Er was een litteken in de hals en een rode genezende huidbeschadiging links in de hals (‘oude striem’).
De kinderarts zag bij lichamelijk onderzoek van [betrokkene 2] bloeduitstortingen aan het jukbeen beiderzijds (1 bij 1 cm). Aan de borstkas linksvoor was plaatselijk een zwelling met intacte huid, waarbij de zwelling leek uit te gaan van een onderliggende rib. In de hals was een lijnvormige, roze huidbeschadiging met korstjes met een lengte van circa 2,5 cm.
Op röntgenfoto’s van 24 februari 2014 was te zien dat [betrokkene 1] tenminste 20 ribbreuken had, beiderzijds, achterwaarts en zijwaarts, waarvan tenminste 13 ribbreuken uitgebreide botnieuwvorming (callusformatie) vertoonden als teken van vorderende botgenezing. Dit waren zowel recente als niet recente breuken. Voorts waren er metafysaire hoekfracturen van het linker bovenarmbot, linkerspaakbeen en linkerdijbeen. [betrokkene 8] , kinderradioloog met forensische expertise, heeft de röntgenfoto’s beoordeeld en volgens zijn bevindingen waren de recente ribbreuken waarschijnlijk minder dan 1 week oud en de ribbreuken met uitgebreide callusformatie tenminste 1 maand oud, en waren de breuken aan het linker bovenarmbot en het linkerspaakbeen niet recent, genezend.
Van [betrokkene 2] zijn die dag ook röntgenfoto’s gemaakt en daarop was te zien dat hij tenminste 13 niet recente ribbreuken had waaronder een genezen ribbreuk aan de 8e rib rechts achterwaarts, door voornoemde [betrokkene 8] geschat op tenminste 1 maand oud, en breuken met beperkte hoeveelheid callusvorming aan de 5e en 6e rib rechts zijwaarts, door [betrokkene 8] geschat op circa 2 weken oud. Verder waren er bij [betrokkene 2] metafysaire hoekfracturen beiderzijds aan het spaakbeen en ellepijp en aan het linkerdijbeen en een genezende torusfractuur aan het rechteronderbeen en een metafysaire hoekfractuur aan het scheenbeen.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) van 19 september 2014 heeft dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts bij het NFI, opgemerkt dat metafysaire hoekfracturen na 4 tot 6 weken niet meer zichtbaar zijn op een röntgenfoto.
Door [betrokkene 9] is namens het AMK op 25 februari 2014 aangifte gedaan van mishandeling van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] (aangifte [betrokkene 9] , p. 58).
In voormeld rapport van het NFI heeft dr. Nijs geconcludeerd dat:
- de onderhuidse bloeduitstortingen bij beide kinderen, zonder verklaringen van de zijde van de ouders, veel waarschijnlijker zijn onder een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel) dan onder een accidentele toedracht (ongeluk/ongeval);
- de geconstateerde breuken bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij afwezigheid van plausibele verklaringen in onderlinge samenhang bezien zeer veel waarschijnlijker zijn in een niet-accidenteel kader (toegebracht letsel) dan in een accidenteel kader of door een medische oorzaak;
- gelet op de verschillen in radiologische dateringen en de verspreiding van het geheel aan botafwijkingen over het lichaam, bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] sprake moet zijn geweest van meerdere (tenminste twee) forse krachtsinwerkingen.
[betrokkene 3] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de kinderen telkens hard en stevig heeft vastgepakt en gedrukt en dat hij de kinderen met te veel kracht heeft opgepakt (verklaring [betrokkene 3] , blz. 157 en 158).
Blijkens het in het dossier opgenomen vonnis d.d. 13 maart 2015 van de rechtbank Oost-Brabant is [betrokkene 3] veroordeeld voor zware mishandeling van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , gepleegd in de periode van [geboortedatum] 2013 tot en met 23 februari 2014.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2017 verklaard dat [betrokkene 3] na de geboorte van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] aanvankelijk liefdevol en zorgzaam met de tweeling is omgegaan. Op enig moment ging hij echter steeds ruwer met de kinderen om. Vanaf ongeveer de tweede helft van januari richting februari werd verdachte bezorgd en bang dat de kinderen letsel zouden oplopen. Dit ruwe gedrag bestond volgens verdachte uit het met één van de kinderen in de hand de trap op- en afrennen als hij de kinderen boven ging verschonen of aan- uitkleden, het op hardhandige wijze vastpakken, verschonen en aankleden van de kinderen en het heen en weer schudden van de kinderen. Ter terechtzitting in eerste aanleg van
18 augustus 2015 heeft verdachte daarover verklaard dat [betrokkene 3] de kinderen schudde in de box en in bed en tegen [betrokkene 7] heeft verdachte gezegd dat “ [betrokkene 3] de baby’s vast heeft en schudt als ze huilen” (eindp-v p. 104). Tegen [betrokkene 3] had verdachte ook opgemerkt dat hij de kinderen als een zak cement behandelde (eindp-v p. 159). In haar ogen was het niet normaal hoe [betrokkene 3] met de kinderen omging. Het handelen van [betrokkene 3] was dermate ruw dat in het geval zij in Indonesië waren geweest en zij dit handelen aldaar had waargenomen, zij haar familie en de politie had ingeschakeld. Bij het zien van de blauwe plekken in het gezicht, welke in het bijzijn van [betrokkene 4] werden waargenomen op 20 februari 2014, was zij zeker in Indonesië naar de politie gegaan. Zij heeft verder nog verklaard dat zij weet, ook omdat zij in Indonesië een opleiding heeft gehad als kleuterleidster en jarenlang daar als kleuterleidster werkzaam is geweest, dat je voorzichtig met baby’s moet omgaan en dat zij ook altijd voorzichtig met haar baby’s is omgegaan.
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] door de toenmalige partner van verdachte werden mishandeld en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen hebben deze mishandelingen in ieder geval plaatsgevonden in de periode vanaf 1 januari tot 24 februari 2014. Gezien de kwetsbaarheid van de zeer jonge kinderen moet verdachte hebben geweten dat door het handelen van [betrokkene 3] gevaar bestond voor het leven of de gezondheid van die kinderen. Door niet tijdig adequaat in te grijpen heeft verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het handelen van [betrokkene 3] en door haar eigen nalatigheid, de kinderen grote risico’s liepen.
Verdachte heeft pas op 24 februari 2014 hulp ingeroepen, terwijl zij al langer wist van de mishandeling van de kinderen. Gelet op de mishandelingen, zoals het ruw met de kinderen omgaan, het de trap op- en afrennen met de kinderen in de arm en het schudden van de kinderen, die zij al eerder heeft waargenomen en de omstandigheid dat zij, gelet op de kwetsbaarheid van de twee nog zeer jonge kinderen, moet hebben geweten dat er door het handelen van [betrokkene 3] gevaar bestond voor het leven of de gezondheid van die kinderen, had zij, als moeder, de rechtsplicht om al eerder in te grijpen en hulp in te schakelen. Aan die plicht heeft zij niet voldaan.
Daarbij overweegt het hof voorts dat, gelet op de hulpverlening die reeds rondom het gezin was opgebouwd en de vele contacten die er zijn geweest - het hof verwijst daartoe behalve naar de hierboven genoemde huisbezoeken ook naar de uitgebreide WhatsApp-contacten tussen verdachte en maatschappelijk werkster [betrokkene 4] vanaf 1 januari 2014 tot 25 februari 2014 (blz. 85-89) - verdachte volop in de gelegenheid is geweest hulp in te roepen. Dit te meer nu uit de inhoud van die WhatsApp berichten blijkt dat verdachte wel van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, maar dit alleen naar aanleiding van agressie van [betrokkene 3] richting haar en zijn dreiging om haar, verdachte, naar Indonesië terug te sturen (zonder de kinderen) (WhatsApps van 31 januari 2014 “ [betrokkene 3] hit me” en van 7 februari 2014 “Inge help me [betrokkene 3] throw me the bottle ... he want to send me back home to indo”, blz.85-87). Daaruit blijkt dat zij voor wat betreft haar eigen positie wel al eerder hulp inriep, maar dit heeft zij niet gedaan voor haar beide kinderen. Uiteindelijk, pas op 24 februari 2014, heeft zij hulp ingeroepen voor haar kinderen.
Door na te laten tijdig hulp in te roepen dan wel anderszins de kinderen in veiligheid te brengen, daar waar optreden haar plicht was en die mogelijkheid voor haar ook bestond, heeft verdachte haar kinderen in een hulpeloze toestand gelaten en zich daardoor schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde.
(...)
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verdachte [betrokkene 2] en [betrokkene 1] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gelaten en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 255 Sr. Het feit dat zij wist van de mishandelingen, maar niet ingreep om de situatie te doen stoppen, maakt dat sprake is van opzet op het in hulpeloze toestand laten.”