ECLI:NL:HR:2019:1148

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
18/05044
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openlijke geweldpleging en strafmaat in jeugdzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een jeugdige verdachte die was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging, zoals vastgelegd in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat hij zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer zou hebben veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 141.2 Sr. De Hoge Raad diende te beoordelen of het Hof in zijn strafmaat rekening had mogen houden met de gevolgen van het groepsgeweld, ondanks de vrijspraak van de verdachte voor de strafverzwarende omstandigheden.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat, hoewel niet bewezen kon worden dat de verdachte zelf letsel had toegebracht aan het slachtoffer, de gevolgen van het groepsgeweld wel degelijk de ernst van de feiten konden beïnvloeden. Dit betekent dat het Hof de gevolgen van het geweld bij de bepaling van de straf mocht betrekken. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden. De beslissing van het Hof werd daarmee bevestigd, en de Hoge Raad concludeerde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen geen rechtsvragen opriepen die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de context van geweldsdelicten en hoe groepsdynamiek kan meespelen in de beoordeling van de ernst van de feiten, zelfs als individuele strafverzwarende omstandigheden niet bewezen zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05044
Datum9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 oktober 2018, nummer 21/002536-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2019.