ECLI:NL:HR:2019:1138

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
19/00293
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van tenuitvoerlegging van Belgische gevangenisstraf voor medeplegen van drugshandel en leidinggeven aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank Den Haag van 20 december 2018. Het betreft een verzoek van het Koninkrijk België tot overname van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf die aan een Nederlander was opgelegd. De veroordeelde, geboren in 1958, was in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren wegens het medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid hasj en het leidinggeven aan een criminele organisatie. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of de Belgische uitspraak in hoger beroep kon worden aangemerkt als een verstekvonnis in de zin van artikel 21.2 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens, nu het hoger beroep niet was ingesteld door de veroordeelde zelf of door een gemachtigde raadsman, maar door een raadsman die door de zoon van de veroordeelde was gemachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, en dat dit geen nadere motivering behoefde, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de beslissing van de Rechtbank Den Haag in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00293
Datum9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 december 2018, nummer RK 18/2545, omtrent een verzoek van het Koninkrijk België, tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing
tegen
[veroordeelde] , geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1958,
hierna: de veroordeelde.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft T.E. Korff, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 juli 2019.