Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
2 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen de verlofverlening door de Rechtbank Gelderland aan de Officier van Justitie, in het kader van een verzoek om rechtshulp van de Duitse justitiële autoriteiten. Dit verzoek had betrekking op het doorzoeken, in beslag nemen en overdragen van stukken van overtuiging in een lopend onderzoek naar belastingfraude. De Hoge Raad heeft op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in deze cassatieprocedure, onder zaaknummer 18/02328.
De betrokkene, geboren in 1977, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de Rechtbank Gelderland, die op 9 maart 2018 verlof heeft verleend om de in beslag genomen stukken over te dragen aan de Duitse autoriteiten. De advocaat van de betrokkene, J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan de beschikking zijn gehecht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft volgens de Hoge Raad geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep op 2 juli 2019 verworpen.