2.2Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Bevoegdheid mr. Stalenhoef
De voormalig raadsman van de verdachte - mr. Korvinus - heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 19 juni 2017 bij wege van preliminair verweer bepleit dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en het vonnis in eerste aanleg nietig dienen te worden verklaard, aangezien mr. Stalenhoef onbevoegd was als rechter in de onderhavige strafzaak op te treden. Hiertoe is aangevoerd dat bestuursrechtelijk de rechtsgevolgen van het Koninklijk Besluit (hierna: KB) van 6 juni 2012 leidend zijn. In dit KB is mr. Stalenhoef ontslagen uit zijn ambt als rechter-plaatsvervanger, in welk kader de verdediging wijst op de verwijzing in de aanhef van het KB naar artikel 46h Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra). Ook uit het register Beroepsgegevens en nevenbetrekkingen rechterlijke macht (hierna: het register Beroepsgegevens) volgt dat mr. Stalenhoef daarna geen rechter-plaatsvervanger meer was. Subsidiair is een beroep gedaan op artikel 44a Wrra, alsmede op de omstandigheid dat mr. Stalenhoef destijds nog ingeschreven stond als advocaat in Haarlem, terwijl hij tevens als rechter-plaatsvervanger werkzaam was in het kader van de RAIO-opleiding zodat sprake is van een absolute incompatibiliteit.
De inschrijving op het tableau is naar de opvatting van de verdediging leidend: een extra argument voor de stelling van de verdediging dat mr. Stalenhoef niet bevoegd was als rechter op te treden.
De huidige raadsman van de verdachte - mr. Kaarls - heeft op 7 maart 2018 ter terechtzitting in hoger beroep met verwijzing en in aanvulling op voornoemd verweer en in reactie op de beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 19 juni 2017, bepleit dat de conclusie van het hof geen aansluiting vindt bij de praktijk van ontslag en benoeming bij opeenvolgende ambten in aanloop naar het ambt van rechter. Hiertoe is door mr. Kaarls aangevoerd dat raadpleging van het register Beroepsgegevens een (niet uitputtend) aantal van 17 willekeurige rechters oplevert die een identiek ontslag en benoemingsverloop hebben als mr. Stalenhoef. Voorst is door mr. Kaarls bepleit dat de beoordeling van het hof niet aansluit bij de aanwijzingen vaste richtlijnen van de minister van Justitie over de wijze waarop een Koninklijk Besluit dient te worden geredigeerd en de informatie die in een in een Koninklijk Besluit dient te worden opgenomen, van welke regels in principe niet kan worden afgeweken.
Het hof is van oordeel dat hetgeen ter terechtzitting van 7 maart 2018 door de verdediging naar voren is gebracht ter onderbouwing van de eerder aangevoerde verweren - ook na het opnieuw aanvangen van het onderzoek in een andere samenstelling - geen aanleiding vormt tot een andere beslissing te komen dan de beslissing die door het hof is gegeven op 19 juni 2017.
Het hof heeft op 19 juni 2017 overwogen dat:
De voorzitter onderbreekt daarop het onderzoek voor beraad. Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof het mede dat het preliminaire verweer wordt verworpen op de navolgende gronden:
Mr. Stalenhoef is bij Koninklijke Besluit van 24 juli 2010 in het kader van zijn opleiding tot rechterlijk ambtenaar benoemd tot rechter-plaatsvervanger met ingang van de datum waarop hij is beëdigd, te weten 7 september 2010. Vervolgens is mr. Stalenhoef bij Koninklijke Besluit van 6 juni 2012 tevens benoemd tot gerechtsauditeur per 24 juni 2012. Het hof baseert zich daarbij op het volledige originele verzamel KB zoals overgelegd door de a-g van diezelfde datum. Het hof concludeert daaruit dat mr. Stalenhoef bevoegd was als rechter in de onderhavige strafzaak op te treden. Dat bij dat besluit hem gelijktijdig (impliciet) op eigen verzoek ontslag is verleend uit het ambt van rechter-plaatsvervanger blijkt niet. Het enkele gegeven dat in de aanhef wordt verwezen naar artikel 46h Wrra maakt dit niet anders. Uit het Koninklijk besluit volgt evident aan welke personen ontslag is verleend, te weten aan de personen vermeld onder de Romeinse cijfers II, III, IV, V, VI, VII en X, nu daarbij expliciet is vermeld dat aan hen ontslag wordt verleend, hetgeen bij de benoeming van mr. Stalenhoef tot gerechtsauditeur (Romeinse cijfer VIII) niet het geval is. Nu uit het KB niet valt af te leiden dat aan mr. Stalenhoef ontslag is verleend uit het ambt van rechter-plaatsvervanger, concludeert het hof dat hetgeen vermeld stond in het register Beroepsgegevens en nevenbetrekkingen rechterlijke macht zoals dat luidde op 13 mei 2016 kennelijk op een misslag berust. Deze misslag is later hersteld. Het verweer wordt ook op dit punt verworpen.
Aan artikel 44 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals destijds luidend, kan geen absolute incompatibiliteit met de hoedanigheid van advocaat worden ontleend. Ten overvloede: overweegt het hof daarbij dat ook aan het huidige artikel 44 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren een incompatibiliteit niet valt te ontlenen, nu mr. Stalenhoef destijds niet als advocaat kantoor hield binnen het arrondissement Haarlem, maar binnen het arrondissement Amsterdam, zoals volgt uit het schrappen uit het advocatentableau.
Hetgeen overigens nog naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel. Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht zich op grond van de thans overgelegde stukken voldoende geïnformeerd op dit punt. Voor zover de verdediging heeft verzocht om de aanvullende stukken, zoals vermeld in de pleitnota van de raadsman op pagina 8 onder a, b, c en d, wordt dit verzoek afgewezen nu de noodzaak daartoe ontbreekt.
Het hof verwijst ter onderbouwing van de afwijzing van het verweer - thans in de nieuwe samenstelling en na het onderzoek opnieuw te zijn aangevangen - enerzijds naar de hiervoor vermelde overweging uit het proces-verbaal van 19 juni 2017 en anderzijds naar het navolgende.
Bij Koninklijk Besluit van 24 juni 2010 is mr. Stalenhoef benoemd tot rechter-plaatsvervanger. Hij was toen kennelijk - gezien dit KB - al rechterlijk ambtenaar in opleiding. Vervolgens is mr. Stalenhoef bij Koninklijk Besluit van 6 juni 2012 (nr. 12.001277) benoemd tot gerechtsauditeur. De Koningin en de Minister van Veiligheid en Justitie hebben hun handtekening geplaatst onder het originele KB, en - vanzelfsprekend - niet onder het voor uittreksel conform door de Raad voor de Raadspraak verstrekte stuk. Bij de uitleg van dit uittreksel dient (dan ook) te worden aangesloten bij hetgeen in het originele Koninklijke Besluit (een KB-conforme uitleg) staat. In dit originele Koninklijke Besluit wordt in de aanhef verwezen naar de artikelen 2 (eerste lid) en 46h Wrra en staat onder VIII:
“te benoemen tot gerechtsauditeur bij een nader bij besluit van de Raad voor de rechtspraak aan te wijzen gerecht, met als datum van indiensttreding 24 juni 2012: mr. Herman Alexander Stalenhoef... thans rechterlijk ambtenaar in opleiding bij de gerechten, tevens rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Haarlem.”
Bij de uitleg van voornoemd KB is om te beginnen - zoals ook reeds overwogen op 19 juni 2017 - de inhoud van het KB in zijn geheel van belang, waarbij vermeld kan worden dat aan een aantal van de in het KB genoemde personen op eigen verzoek ontslag wordt verleend uit het ambt van rechter (dan wel raadsheer) met gelijktijdige benoeming tot rechter- c.q. raadsheer- plaatsvervanger, aan twee personen wordt op eigen verzoek eervol ontslag verleend uit het ambt van rechter-plaatsvervanger, aan een raadsheer-plaatsvervanger wordt eervol ontslag verleend wegens het bereiken van de wettelijk gestelde leeftijdsgrens en een rechterlijk-plaatsvervanger wordt benoemd tot rechter. Voorts is van belang dat artikel 46h Wrra ontslag op eigen verzoek regelt, alsmede ontslag bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar (dan is geen verzoek nodig). In de artikelen die daarna zijn opgenomen in de Wrra wordt de schorsing en het niet op eigen verzoek gedane ontslag van rechterlijk ambtenaren door de Hoge Raad geregeld. Dit laatste is hier niet aan de orde. Een en ander in gezamenlijk verband bezien brengt mee dat niet zowel artikel 2 Wrra (dat betrekking heeft op benoemingen) als artikel 46h Wraa van toepassing is op een en dezelfde persoon in het KB genoemde persoon als niet tevens wordt vermeld dat er sprake is van ontslag op eigen verzoek uit het ene ambt en benoeming in het andere ambt, alsook dat niet van een impliciet ontslag kan worden uitgegaan daar waar in het KB van een ontslagverzoek geen sprake is. Indien sprake is van ontslag wordt dat expliciet vermeld. Van het onbevoegd uitoefenen van het ambt door mr. Stalenhoef is dan ook geen sprake. In verband met het beroep op het Register Beroepsgegevens wordt nog overwogen dat reeds (aan) de aard van het ambt van rechter waarbij ontslag in beginsel slechts op eigen verzoek kan plaatsvinden (behoudens bij het bereiken van de wettelijke leeftijdsgrens) in de weg staat dat aan dit register die betekenis wordt toegekend als wordt voorgestaan in het verweer. Ook wordt nog overwogen dat - anders dan door de verdediging betoogd onder 16 van de pleitnotities - van een inconsequentie ten opzichte van het KB van 11 april 2013 geen sprake is. Immers, in dit KB waarbij mr. Stalenhoef wordt benoemd tot rechter staat dat hij op dat moment gerechtsauditeur, tevens rechter-plaatsvervanger is. Voorts wordt nog opgemerkt dat voor het herhaalde beroep op de incompatibiliteit wordt verwezen naar hetgeen op 19 juni 2017 aan de verwerping van dit onderdeel van het verweer ten grondslag is gelegd.
Voor zover het eerder door de toenmalige raadsman mr. Korvinus gevoerde verweer met betrekking tot de kwestie Stalenhoef verzoeken bevatte, zijn deze ter terechtzitting d.d. 7 maart 2018 niet herhaald en behoeven deze derhalve geen bespreking. Als reeds overwogen, ziet het hof derhalve in hetgeen door mr. Kaarls ter terechtzitting d.d. 7 maart 2018 naar voren is gebracht geen aanleiding zijn conclusie (nietig vonnis) te volgen dan wel de verzoeken (terugwijzen dan wel prejudiciële vragen stellen) toe te wijzen. Het verweer wordt verworpen.”