ECLI:NL:HR:2019:1053

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
19/01453
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een voorwaardelijke machtiging op basis van een apparaatsfout en schending van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Rotterdam om een voorwaardelijke machtiging te verlenen aan betrokkene. De rechtbank Rotterdam had op 28 januari 2019 een beschikking gegeven waarin de verzochte machtiging werd verleend, zonder dat betrokkene was gehoord. Dit gebeurde op basis van een referteverklaring die abusievelijk in het dossier van betrokkene was opgenomen, maar niet van hem afkomstig was. Betrokkene had verweer willen voeren, maar door een fout in de procedure was hij niet gehoord.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden door de machtiging te verlenen zonder betrokkene te horen. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven, omdat de veronderstelling dat betrokkene zich had gerefereerd aan het verzoek onjuist was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling, waarbij betrokkene alsnog op het verzoek moet worden gehoord. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige procedures en het recht van betrokkenen om gehoord te worden in zaken die hun vrijheid kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/01453
Datum28 juni 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARONDISSEMENTSPARKET ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/564740/FA RK 18-10121 van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2019.
Betrokkene heeft tegen die beschikking beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugverwijzing naar de rechtbank Rotterdam.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In dit geding heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht ten aanzien van betrokkene een voorwaardelijke machtiging te verlenen. Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank aan de advocaat van betrokkene bericht dat betrokkene op 10 januari 2019 op het verzoek zal worden gehoord. Bij brief van 8 januari 2019 heeft de advocaat de rechtbank meegedeeld dat betrokkene verweer wenst te voeren tegen het verzoek, maar dat de moeder van betrokkene op sterven ligt. Zij heeft de rechtbank verzocht een nieuwe datum voor het verhoor te bepalen. Daarop heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek aangehouden tot 8 februari 2019.
2.2
Bij de in cassatie bestreden beschikking van 28 januari 2019 heeft de rechtbank de verzochte voorwaardelijke machtiging verleend voor het tijdvak tot en met 28 juli 2019, met de voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het overgelegde behandelingsplan. In deze beschikking heeft de rechtbank onder 1.1 verwezen naar “de referteverklaring, ingekomen op 22 januari 2019”.
2.3
Op 8 februari 2019 heeft de rechtbank een zitting gehouden in aanwezigheid van betrokkene, zijn advocaat en de behandelaar. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal vermeldt:
“De rechter deelt mede dat de rechtbank een fout heeft gemaakt. Er zijn dossiers verwisseld en er is een referteverklaring in het dossier van betrokkene terecht gekomen die niet van hem afkomstig is. Dit is niet opgemerkt en op basis van deze verklaring is ten onrechte een beschikking afgegeven. De rechtbank heeft besloten de zitting door te laten gaan om hierover met elkaar van gedachten te wisselen. Voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat een herstelbeschikking zal worden afgegeven wordt het verzoek inhoudelijk behandeld.”
De rechtbank heeft geen herstelbeschikking afgegeven.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1a van het middel klaagt dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door op grond van een referteverklaring die niet van betrokkene afkomstig was maar abusievelijk in zijn griffiedossier is opgenomen, de verzochte machtiging te verlenen zonder betrokkene te horen en hem gelegenheid tot verweer te bieden. Onderdeel 1b voegt daaraan toe dat de rechtbank haar beslissing in strijd met art. 24 Rv heeft gegrond op een stuk dat niet behoorde tot de gedingstukken.
3.1.2
De klachten slagen. Uit het proces-verbaal van de op 8 februari 2019 gehouden mondelinge behandeling blijkt dat de rechtbank de bestreden beschikking heeft gegeven in de veronderstelling dat betrokkene zich alsnog aan het verzoek van de officier van justitie had gerefereerd en dat deze veronderstelling onjuist is gebleken aangezien de desbetreffende referteverklaring niet van betrokkene afkomstig was. Als gevolg daarvan is betrokkene, in strijd met art. 14a lid 4 Wet Bopz in verbinding met art. 8 lid 1 Wet Bopz, niet op het verzoek gehoord voordat daarover werd beslist. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven. Betrokkene zal alsnog op het verzoek moeten worden gehoord.
3.2
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
  • vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2019;
  • wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
28 juni 2019.