In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Pretium B.V. en een tweede eiser tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een vordering tot verwijdering van publicaties die door een onderzoeksjournalist op een website in de vorm van een 'webboek' waren geplaatst. De eisers, gezamenlijk aangeduid als Pretium c.s., stelden dat de vordering niet alleen de integrale verwijdering van het webboek inhield, maar ook de verwijdering van specifieke passages daaruit. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag en een arrest van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de eisers in het cassatieberoep naar voren waren gebracht, niet konden leiden tot cassatie. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten werden begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.