ECLI:NL:HR:2019:1037

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
19/01348
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van opgeëiste persoon met dubbele nationaliteit en de beoordeling van detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank Den Haag van 28 februari 2019. De zaak betreft de uitlevering van een opgeëiste persoon met zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit, die wordt verdacht van het invoeren van heroïne van Iran naar Turkije in 2011 en deelname aan een criminele organisatie. De Rechtbank had de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de opgeëiste persoon heeft hiertegen cassatie ingesteld. De advocaat van de opgeëiste persoon, M. van Stratum, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.

De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de opgeëiste persoon verworpen, waarmee de beslissing van de Rechtbank in stand blijft.

Deze uitspraak benadrukt de bevoegdheidstoedeling aan de uitleveringsrechter en de Minister, en de vraag of de uitleveringsrechter bevoegd is om te oordelen over een beroep op een dreigende flagrante inbreuk op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege overschrijding van de redelijke termijn en slechte detentieomstandigheden. De Hoge Raad heeft ambtshalve een verbeterde lezing van de feiten gegeven, maar heeft de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal gevolgd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01348 U
Datum25 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 februari 2019, nummer [001] , op een verzoek van de Republiek Turkije tot uitlevering
van
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de opgeëiste persoon.

1.De bestreden uitspraak

De Rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van - naar de Hoge Raad begrijpt - de feiten zoals omschreven in de “Warrant of arrest aimed at detention” van de “Istanbul 2nd Heavy Penal Court” van 14 september 2018 en de “Facts regarding the commission of offense” van de “Judge of Istanbul 2nd Heavy Penal Court” van 14 september 2018.

2.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft M. van Stratum, advocaat te Nootdorp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering ter fine van vervolging ter zake van de feiten zoals omschreven in de “Warrant of Arrest Aimed at Detention” en “Facts regarding the commission of offense”, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

3.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2019.