Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
25 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft openlijke geweldpleging, zoals omschreven in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1989, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld. De advocaat van de verdachte, J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De kern van de zaak draait om de vraag of de verklaringen van een getuige, die eerst bij de politie onder nummer is gehoord en later als beperkt anonieme getuige door de rechter-commissaris is gehoord, als bewijs gebruikt mochten worden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof een bijzondere motiveringsplicht had om het gebruik van deze verklaringen te rechtvaardigen. Echter, het verzuim om dit te motiveren leidt niet automatisch tot cassatie, aangezien de bewezenverklaring ook zonder deze verklaringen voldoende gemotiveerd is.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.