Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (genummerd PL2600-2016089997-2) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant
[verbalisant] :
Ik, verbalisant [verbalisant] , reed op 9 december 2016 omstreeks 15:37 uur over de Rijksweg A2 ter hoogte van hectometerpaal 89.0 links. Ik hoorde de catchken van het voertuig waarin ik reed afgaan en zag op het display de melding staan dat de tenaamgestelde van het voertuig voor mij een ongeldig verklaard rijbewijs had. Ik zag dat de auto voor mij het kenteken [kenteken] had. Dit betrof een grijze Opel Corsa. Ik heb deze auto meegenomen naar de afrit en heb daar de bestuurder van de auto gecontroleerd. Ik vroeg de bestuurder naar zijn rijbewijs, echter had hij deze niet bij zich vertelde hij mij. Hij had ook geen identiteitsbewijs of paspoort bij zich. Hierop heb ik aan de bestuurder zijn naam en geboortedatum gevraagd. Hij gaf op te zijn:
[verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] )
Geboren op [geboortedatum] 1994
Wonende op de [a-straat 1] te [plaats] , postcode [postcode] .
Ik heb in de politiesystemen gekeken of dit klopte en dit was het geval. Toen ik deze naam in MEAS intypte, kwam er een foto van BE mee naar voren welke gelijkend was op de man die achter het stuur zat.
Ik ben teruggelopen naar het voertuig en deelde de man mede dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hij vanaf nu verdachte was van artikel 9 van de Wegenverkeerswet. Hierop hoorde ik verdachte zeggen: ‘dat klopt niet. Ik ben in juli ook al aan de kant gezet met hetzelfde verhaal, maar het klopt niet, want ik heb een brief van het CBR dat mijn rijbewijs weer geldig is.’ Ik heb hem zelfs thuisgestuurd gekregen, alleen heb ik hem nu niet bij mij.
Ik heb in het politiesysteem gekeken en zag dat de verdachte op 19 juli 2016 eerder was staandegehouden ter zake van artikel 9 van de Wegenverkeerswet.
Omdat ik niet kon controleren of het rijbewijs nu wel of niet ongeldig verklaard was, heb ik de verdachte een proces-verbaal aangezegd en hem verteld dat hij een dagvaarding zal krijgen en dat hij dan de papieren van het CBR moest meenemen.
Ik hoorde hem zeggen dat hij dit ook al gedaan had voor de zaak in juli en dat hij daar nooit meer wat van had gehoord.
2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, gedateerd 16 januari 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 24 oktober 2014 hebben we u een brief gestuurd. In die brief staat dat u een cursus over verantwoord rijgedrag moet volgen. Helaas heeft u de cursus niet of niet op tijd betaald. U heeft de cursus dan ook niet gevolgd. Daarom hebben we besloten uw rijbewijs ongeldig te verklaren. U mag niet meer rijden vanaf 23 januari 2015.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een mailbericht van het CBR gedateerd 21 december 2016 als reactie op het verzoek de parketstukken met betrekking tot de kennisgeving van de ontzegging, het opleggen van een maatregel of overige correspondentie aan het CVOM toe te sturen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Hierbij de door u opgevraagde stukken omtrent betrokkene [verdachte] . De brief d.d. 24 oktober 2014 is zowel aangetekend als onaangetekend verzonden. Beide brieven zijn niet retour gekomen. De brief d.d. 16 januari 2015 is zowel aangetekend als onaangetekend verzonden. Beide brieven hiervan zijn ook niet retour gekomen. Betrokkene heeft geen bezwaar ingediend. Het rijbewijs van betrokkene hebben wij ontvangen op 22 juli 2016 van het CVOM te Utrecht.”