Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
26 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 1 februari 2017 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behandeld. De betrokkene, geboren in 1966, heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van flessentrekkerij, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De Hoge Raad heeft op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 17/00500.
De advocaat van de betrokkene, V.P.J. Tuma, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn gehecht aan het arrest. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.