ECLI:NL:HR:2018:987

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
16/01765
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoonteheling van grote hoeveelheid auto-onderdelen en overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor gewoonteheling van een grote hoeveelheid auto-onderdelen, in strijd met artikel 417 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 16/01765. De verdachte, geboren in 1985, heeft cassatie ingesteld tegen de veroordeling die door het Gerechtshof was uitgesproken op 22 maart 2016. De advocaat van de verdachte, J.W.E. Luiten, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.

De plaatsvervangend Advocaat-Generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat de tweede en derde middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen nadere motivering behoeven. Echter, het eerste middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad besloten de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf te verminderen van twintig maanden naar achttien maanden en twee weken, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en A.E.M. Röttgering, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

26 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/01765
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 maart 2016, nummer 22/003158-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze achttien maanden en twee weken, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018.