Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
26 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was betrokken bij de diefstal van koperen kabels en het kraken van een leegstaande woning. De verdachte had geklaagd dat het Hof in strijd met het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), de verklaring die hij bij de politie had afgelegd had betrokken zonder dat hij de gelegenheid had gekregen om zijn voorkeursadvocaat te raadplegen. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.