Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gevestigd te Zwolle,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door twee eiseressen tegen ABN AMRO Schadeverzekering N.V. De eiseressen hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 24 januari 2017 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Overijssel van 8 juli 2015. De kern van het geschil betreft de weigering van de verzekeraar om een uitkering te doen op basis van een in de polis opgenomen voorbehoud. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf en de uitleg contra proferentem.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eiseressen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiseressen in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.054,34, inclusief wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2018 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.