Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Slotsom
5.Beslissing
19 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, waarin het klaagschrift van de klager tot opheffing van beslag en teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een laptop met toebehoren, ongegrond werd verklaard. De klager had geen afstand gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen, die inmiddels vernietigd waren. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De Rechtbank had moeten vaststellen of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de voorwerpen. De Hoge Raad concludeert dat de klager ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat niet kan worden aangenomen dat de voorwerpen op de juiste wijze zijn vernietigd. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor herbehandeling.
De zaak betreft de inbeslagname van diverse voorwerpen, waaronder een laptop, op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank had vastgesteld dat de klager geen afstand had gedaan van de voorwerpen en dat deze vernietigd waren, maar de Hoge Raad oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de vernietiging op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De klager had aangevoerd dat de laptop en toebehoren van hem waren, maar de Rechtbank had geoordeeld dat er geen kennisgeving van inbeslagneming was en dat de klager onvoldoende had aangetoond dat deze in beslag waren genomen. De Hoge Raad stelt dat de Rechtbank in dit geval de klager niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn beklag, in plaats van het beklag ongegrond te verklaren. De beslissing van de Hoge Raad leidt tot een terugverwijzing naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling van de zaak.