ECLI:NL:HR:2018:949

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
16/02806
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over inbeslagname en teruggave van goederen onder klager

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, waarin het klaagschrift van de klager tot opheffing van beslag en teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een laptop met toebehoren, ongegrond werd verklaard. De klager had geen afstand gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen, die inmiddels vernietigd waren. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De Rechtbank had moeten vaststellen of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de voorwerpen. De Hoge Raad concludeert dat de klager ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat niet kan worden aangenomen dat de voorwerpen op de juiste wijze zijn vernietigd. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak betreft de inbeslagname van diverse voorwerpen, waaronder een laptop, op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank had vastgesteld dat de klager geen afstand had gedaan van de voorwerpen en dat deze vernietigd waren, maar de Hoge Raad oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de vernietiging op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De klager had aangevoerd dat de laptop en toebehoren van hem waren, maar de Rechtbank had geoordeeld dat er geen kennisgeving van inbeslagneming was en dat de klager onvoldoende had aangetoond dat deze in beslag waren genomen. De Hoge Raad stelt dat de Rechtbank in dit geval de klager niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn beklag, in plaats van het beklag ongegrond te verklaren. De beslissing van de Hoge Raad leidt tot een terugverwijzing naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling van de zaak.

Uitspraak

19 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/02806 B
KD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 april 2016, nummer RK 15/3659, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het gaat in deze zaak om de inbeslagneming als bedoeld in art. 94 Sv onder de klager van diverse voorwerpen. De Rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klager strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan hem van de inbeslaggenomen voorwerpen ongegrond verklaard.
2.2.
Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rechtbank vastgesteld dat de klager geen afstand heeft gedaan van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen en dat deze inmiddels zijn vernietigd.
2.3.
Art. 134, tweede lid, Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij
(...)
b. het openbaar ministerie de last geeft als bedoeld in art. 116, tweede lid onder c;
c. de machtiging als bedoeld in art. 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd;
(...)"
2.4.1.
Van een last als bedoeld in art. 116, tweede lid aanhef en onder c, Sv kan geen sprake zijn, nu de klager geen afstand heeft gedaan van de voorwerpen waarvan hij de teruggave verzoekt.
2.4.2.
Uit de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt voorts evenmin dat de voorwerpen zijn vernietigd met een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv.
2.5.
Gelet op het voorgaande kan in cassatie niet ervan worden uitgegaan dat de voorwerpen zijn vernietigd op een wijze die in art. 134, tweede lid onder b en c, Sv is voorzien. Dat brengt mee dat de klager zal worden ontvangen in zijn cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de raadkamer van de Rechtbank van 12 april 2016 is aldaar door de klager en diens raadsvrouwe onder meer het volgende aangevoerd:
"De raadsvrouw van klager verklaart - zakelijk weergegeven -:
De goederen genoemd in de Kennisgevingen van Inbeslagname zijn in de auto van cliënt aangetroffen. Hij heeft afstand gedaan van de goederen waarvan een eigenaar bekend was. De overige goederen in de auto zijn van cliënt en daar is ook een Kennisgeving van Inbeslagname van. Die goederen wil cliënt terug.
Over de laptop, de muis en een toetsenbord is op de strafzitting voor de meervoudige kamer ook al gesproken. Die lagen ook in de auto van cliënt. Ook deze goederen wil hij terug.
Klager verklaart - zakelijk weergegeven -:
Bij mijn verhoor door de politie heb ik al gemeld dat de laptop, muis en toetsenbord ook van mij waren. Die spullen lagen ook in mijn auto.
Ik had op het moment van de inbeslagname geen woning. Om die reden lagen al mijn spullen in mijn auto.
Alle goederen die op de kennisgeving van inbeslagname staan, zijn van mij, ondanks dat is vermeld dat er geen eigenaar van die goederen bekend is."
3.3.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen goederen en zijn eigendommen, waaronder een laptop met toebehoren, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder klager zijn op 25 juni 2014 in beslag genomen:
- de goederen zoals vermeld op aangehechte kennisgeving van inbeslagneming (bijlage I);
2. klager heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. bij vonnis van de Meervoudige Strafkamer in deze rechtbank van 30 juni 2015 is klager veroordeeld ter zake van oplichting. Op het beslag is toen geen beslissing gegeven.
Overwegingen
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard op grond van artikel 33a, tweede lid onder b WvSr, dan wel door de officier van justitie op grond van haar toekomende bevoegdheden zullen worden vernietigd.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager eigenaar is van alle voorwerpen die zijn genoemd in de Kennisgeving van inbeslagneming en dat hij daarvan geen afstand heeft gedaan. Ook is een laptop met toebehoren in beslag genomen, maar daarvan is geen Kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en daartoe aangevoerd dat op de Kennisgeving van inbeslagneming is vermeld dat van de goederen geen eigenaar bekend is of is geworden. Om deze redenen zijn deze goederen inmiddels vernietigd.
Klager meldt pas in een aanvulling op het klaagschrift dat alle goederen, genoemd in de Kennisgeving inbeslagneming, zijn eigendom zijn. Voorts heeft klager bij de politie verklaard dat hij afstand doet van alle in zijn voertuig aangetroffen goederen. Daaronder vallen ook de goederen zoals vermeld op de Kennisgeving inbeslagneming.
Van de laptop met toebehoren is geen Kennisgeving van inbeslagneming. Het dient er dan ook voor gehouden te worden dat een dergelijk voorwerp niet in beslag is genomen.
Het klaagschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de beëindiging van het beslag.
De rechtbank overweegt dat de goederen, vermeld in de Kennisgeving van inbeslagneming onder klager in beslag zijn genomen, maar dat daaruit blijkt dat van die goederen geen eigenaar bekend is en ook niet is geworden. Bedoelde goederen zijn inmiddels vernietigd, waartoe de officier van justitie ook gerechtigd was. Klager heeft niet afdoende kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoorden.
Met betrekking tot de laptop met toebehoren overweegt de rechtbank dat van inbeslagname hiervan geen Kennisgeving van inbeslagneming bestaat en dat heeft klager onvoldoende kunnen aantonen dat deze in beslag is genomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat dit goed niet in beslag is genomen.
Gelet op het vorenstaande zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beklag ongegrond."
3.4.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
3.5.
Door met betrekking tot de voorwerpen vermeld in de kennisgeving van inbeslagneming als maatstaf aan te leggen dat "het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard op grond van artikel 33a, tweede lid onder b, Sr, dan wel door de officier van justitie op grond van haar toekomende bevoegdheden zullen worden vernietigd" en voorts door te oordelen dat "klager (...) niet afdoende [heeft] kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoorden" heeft de Rechtbank een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. De beschikking kan reeds daarom in zoverre niet in stand blijven.
3.6.1.
Door met betrekking tot de laptop met toebehoren te oordelen dat het beklag ongegrond is nu het ervoor moet worden gehouden dat dit goed niet in beslag is genomen, heeft de Rechtbank miskend dat in een zodanig geval de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag dient te worden verklaard.
3.6.2.
Aan haar conclusie dat de laptop met toebehoren niet in beslag is genomen, heeft de Rechtbank ten grondslag gelegd dat van de inbeslagneming geen kennisgeving van inbeslagneming bestaat en dat de klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen. Evenwel kan uit de eerstgenoemde omstandigheid niet zonder meer volgen dat geen inbeslagneming van de desbetreffende voorwerpen heeft plaatsgevonden, terwijl het oordeel van de Rechtbank dat de klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen ontoereikend is gemotiveerd in het licht van hetgeen hieromtrent door en namens de klager is aangevoerd op de zitting van de Rechtbank, zoals weergegeven hiervoor onder 3.2 en mede in aanmerking genomen hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.9. Ook in zoverre kan de beschikking niet in stand blijven.
3.7.
Het middel is gegrond.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 juni 2018.