ECLI:NL:HR:2018:945

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
17/02507
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake medeplegen van kraken met betrekking tot nieuwe getuigenverklaringen

Op 19 juni 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 17/02507. De zaak betreft een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag, waarin de aanvraagster was veroordeeld voor medeplegen van kraken. De aanvraagster, geboren in 1992, had een geldboete van € 500,- opgelegd gekregen, subsidiair 10 dagen hechtenis. De aanvraag tot herziening is ingediend door W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, en berust op de stelling dat de Politierechter de aanvraagster zou hebben vrijgesproken indien hij bekend zou zijn geweest met getuigenverklaringen die na de veroordeling zijn afgelegd.

De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de aanvraag gegrond is en dat de Hoge Raad de zaak moet verwijzen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, dat niet bekend was tijdens het oorspronkelijke onderzoek. Dit gegeven wekt het ernstige vermoeden dat de aanvraagster vrijgesproken zou zijn indien het bekend was geweest.

De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis bevolen en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden behandeld en afgedaan. Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe getuigenverklaringen in herzieningsprocedures en de mogelijkheid voor een verdachte om opnieuw te worden beoordeeld op basis van nieuwe feiten.

Uitspraak

19 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/02507 H
ARA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 22 juli 2015, nummer 09/286582-14, ingediend door W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "medeplegen van kraken" veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe onder meer aangevoerd dat de Politierechter de aanvraagster zou hebben vrijgesproken van het haar tenlastegelegde indien hij bekend zou zijn geweest met de getuigenverklaringen die nadien zijn afgelegd.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Hof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot - voor zover hier van belang - vrijspraak van de gewezen verdachte.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als voormeld.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 juni 2018.