Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
19 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van poging doodslag. De feiten van de zaak zijn als volgt: de aangever, na een diner met de echtgenote van de verdachte, werd met een slagersmes op zijn hoofd en gezicht geslagen en in zijn been gesneden. De Hoge Raad heeft op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder nummer 17/00779. De advocaat van de verdachte, J. Kuijper, heeft een schriftuur ingediend, maar de Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit komt doordat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, en gehoord de Procureur-Generaal. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.