In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 november 2017, nr. 17/00032. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 15/1615) betreffende een door belanghebbende voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014. De belanghebbende heeft drie middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2018 door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.