In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de fiscale eenheid [X1] B.V. en [X2] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2017, nr. 16/01148. De zaak betreft een geschil over een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014. De belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij een aantal middelen is voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.