ECLI:NL:HR:2018:923

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
17/03958
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en beoordeling van middelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De belanghebbende, een fiscale eenheid bestaande uit [X1] B.V. en [X2] c.s., had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 6 juli 2017 was gewezen. De zaak betrof de naheffingsaanslagen die aan de belanghebbende waren opgelegd voor het tijdvak van 1 februari 2014 tot en met 28 februari 2014, alsook de bedragen die door de belanghebbende op aangiften waren voldaan over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 april 2014.

De belanghebbende heeft in cassatie drie middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef.

Uitspraak

15 juni 2018
nr. 17/03958
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de fiscale eenheid [X1] B.V., [X2] c.s.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 6 juli 2017, nrs. 17/00013 tot en met 17/00016, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Holland (nrs. HAA 14/5094 tot en met 14/5097) betreffende aan belanghebbende over het tijdvak 1 februari 2014 tot en met 28 februari 2014 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, alsmede door belanghebbende op aangiften voldane bedragen aan omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 april 2014.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.