ECLI:NL:HR:2018:922

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
17/03956
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake omzetbelasting en fiscale eenheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van de fiscale eenheid [X1] B.V. en Stichting [X2] tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 6 juli 2017, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De zaak betreft een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 maart 2014, evenals een beschikking inzake teruggaaf van omzetbelasting over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 april 2014.

Belanghebbende heeft drie middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.

Uitspraak

15 juni 2018
nr. 17/03956
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de fiscale eenheid [X1] B.V., Stichting [X2]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 6 juli 2017, nrs. 17/00011 en 17/00012, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Holland (nrs. HAA 15/416 en 15/417) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 maart 2014 tot en met 31 maart 2014, alsmede de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking inzake teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 april 2014.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.