In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Koninklijke Coöperatieve Bloemenveiling FloraHolland U.A. tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. FloraHolland vorderde schadevergoeding wegens een gestelde ontvreemding van goederen. De zaak is eerder behandeld in de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het gerechtshof, waar meerdere vonnissen en arresten zijn gewezen. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken voor het verloop van het geding in feitelijke instanties.
De Hoge Raad heeft de klachten die in de cassatieprocedure zijn aangevoerd, beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was om het cassatieberoep te verwerpen op basis van artikel 81 RO. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van FloraHolland verworpen en de coöperatie veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op € 395,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.