Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
5 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 18 januari 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1972, is beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich jarenlang bezighield met het plegen van verschillende misdrijven, waaronder fraude met kinderopvangtoeslagen, sealbagfraude en witwassen. De zaak is geregistreerd onder nummer 21/007115-14. De verdediging heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn ingediend door advocaat C.J.M. Jansen te Tilburg. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 5 juni 2018 uitspraak gedaan. De middelen van de verdachte konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.