Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
5 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor doodslag. De verdachte schoot meermalen met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer, dat zichtbaar met een vuurwapen naar de auto van de verdachte liep. Het slachtoffer werd geraakt en overleed aan zijn verwondingen. De Hoge Raad oordeelt dat de verwerping van het putatief noodweer(exces) door het Gerechtshof niet tot cassatie leidt, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de cassatiefase is overschreden. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren naar acht jaren en zes maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.