Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 6 juli 2016 is gewezen. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van diefstal met braak van een viskoffer en andere goederen uit de kajuit van een boot, zoals vastgelegd in artikel 311, lid 1, onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat J. Kuijper, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 5 juni 2018 het beroep verworpen, en het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.