Uitspraak
1.Geding in cassatie
4.Beslissing
29 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1957, was samen met haar toenmalige echtgenoot betrokken bij de hennepkwekerij. Het Hof had de betrokkene hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van een bedrag van € 25.379,20 aan de Staat. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over hoofdelijke aansprakelijkheid en oordeelt dat het oordeel van het Hof niet voldoende gemotiveerd is. De omstandigheden die het Hof aanvoert, zoals het gebruik van de inkomsten uit de hennepkwekerij voor gezamenlijke schulden en het feit dat de betrokkene en haar echtgenoot in gemeenschap van goederen waren getrouwd, zijn niet voldoende om te concluderen dat de betrokkene daadwerkelijk over de gehele opbrengst van de hennepkwekerij heeft beschikt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.