Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
29 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 28 oktober 2008 had geoordeeld over de veroordeling van de verdachte voor wederspannigheid, gepleegd op of omstreeks 27 maart 2007. De verdachte was bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 260,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft ambtshalve de verjaring van de strafvordering beoordeeld. Volgens artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht is wederspannigheid strafbaar gesteld als misdrijf met een maximale gevangenisstraf van één jaar. De Hoge Raad constateerde dat er gedurende zes jaren na de verstekmededeling van 8 januari 2009 geen vervolging heeft plaatsgevonden. Hierdoor was de termijn van verjaring, zoals bepaald in artikel 70, eerste lid aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat het recht tot strafvordering was vervallen.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de Politierechter was vernietigd, en verklaarde de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging. De uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de vervolging van strafbare feiten. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechtszekerheid voor verdachten in het strafrecht.