Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
22 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door de verdachte, geboren in 1984. De verdachte heeft een schriftuur ingediend via zijn advocaat M.D. Rijnsburger, maar deze schriftuur is pas na afloop van de wettelijke termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen. De Hoge Raad heeft op 22 mei 2018 het arrest gewezen, waarin de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep.