Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
22 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1986, was in hoger beroep niet verschenen, en het Hof had hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De raadsman van de verdachte, H. Raza, stelde in de cassatieschriftuur dat het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv, thans artikel 48 Sv, niet was nageleefd, omdat er geen afschrift van de appeldagvaarding aan hem was gezonden. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de stukken die aan de Hoge Raad waren gezonden, geen bewijs bevatten dat de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman was verzonden. De Hoge Raad concludeert dat de raadsman niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de procedure, maar dat de opvatting dat een verkeerd ingediende stelbrief door de ontvangende strafgriffie moet worden doorgezonden naar het juiste gerecht, geen steun vindt in het recht. Het beroep van de verdachte wordt verworpen.