ECLI:NL:HR:2018:752

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
16/04704
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de doorzendplicht van raadsman bij verkeerd ingediende stelbrief in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1986, was in hoger beroep niet verschenen, en het Hof had hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De raadsman van de verdachte, H. Raza, stelde in de cassatieschriftuur dat het voorschrift van artikel 51 (oud) Sv, thans artikel 48 Sv, niet was nageleefd, omdat er geen afschrift van de appeldagvaarding aan hem was gezonden. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de stukken die aan de Hoge Raad waren gezonden, geen bewijs bevatten dat de dagvaarding in hoger beroep aan de raadsman was verzonden. De Hoge Raad concludeert dat de raadsman niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de procedure, maar dat de opvatting dat een verkeerd ingediende stelbrief door de ontvangende strafgriffie moet worden doorgezonden naar het juiste gerecht, geen steun vindt in het recht. Het beroep van de verdachte wordt verworpen.

Uitspraak

22 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/04704
SSA/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 juni 2016, nummer 22/000049-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Raza, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2.
De op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken houden niets in waaruit kan volgen dat voor de behandeling van de zaak van de verdachte op 10 juni 2016 ter terechtzitting van het Gerechtshof Den Haag een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan een voor de verdachte optredende raadsman is gezonden. Het moet er daarom voor worden gehouden dat dit niet is geschied. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch een raadsman verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.3.
Ter ondersteuning van de stelling dat in hoger beroep art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd, is aan de cassatieschriftuur gehecht onder meer een afschrift van een brief van 6 januari 2016 van mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam, gericht aan de sector strafrecht van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Arnhem, onder vermelding van het parketnummer in eerste aanleg van de strafzaak tegen de verdachte (96/112042-15). Deze brief houdt in dat mr. Durdu zich wenst te stellen als raadsman van de verdachte met het verzoek hem de procestukken te doen toekomen.
2.4.
In aanmerking genomen dat het vonnis in eerste aanleg is gewezen door de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam diende de raadsman ingevolge art. 39, eerste lid, (oud) Sv van zijn optreden als zodanig kennis te geven aan de Griffier van het Gerechtshof Den Haag. Noch de schriftuur noch de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding houden iets in waaruit kan volgen dat voormelde brief door de raadsman is verzonden naar de Griffier van het Gerechtshof Den Haag en door deze is ontvangen.
2.5.
Het middel berust op de opvatting dat een door een rechtsgeleerd raadsman (abusievelijk) aan de strafgriffie van een ander gerecht dan het gerecht waar de zaak van de verdachte in hoger beroep dient, verzonden stelbrief als bedoeld in art. 39 (oud) Sv, door de ontvangende strafgriffie moet worden doorgezonden naar de strafgriffie van het juiste gerecht, zodat in het onderhavige geval ervan dient te worden uitgegaan dat mr. Durdu zich met de onder 2.3 vermelde brief op juiste wijze als raadsman heeft gesteld. Die opvatting vindt echter geen steun in het recht.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in het bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 mei 2018.