Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor Opiumwetdelicten. De Hoge Raad heeft op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 16/00727. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, waardoor de Hoge Raad meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doet. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De overige middelen van cassatie zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar 23 maanden en 1 week, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.