Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vierde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor Opiumwetdelicten. De Hoge Raad heeft op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 16/00707. De verdachte, geboren in 1983, heeft beroep ingesteld tegen de veroordeling. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft het vierde middel beoordeeld, dat klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De overige middelen van de verdachte kunnen niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelt dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad besluit de bestreden uitspraak te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze naar 23 maanden en 1 week, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep wordt voor het overige verworpen.