Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
22 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 16 februari 2017 was gewezen. Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat R.P.V.W. Willems. De zaak betrof een poging tot doodslag tijdens een drugsdeal, waarbij de verdachte met een mes in de hals en het gezicht van het slachtoffer stak.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2018:739 en is een belangrijke uitspraak in het kader van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat de voorwaarden voor ontvankelijkheid van cassatieberoepen regelt.