Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
22 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 25 november 2016. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1967, in cassatie is gegaan. De advocaat van de betrokkene, D.N. de Jonge, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen nadere motivering behoeft. Het tweede middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 37.269,60 naar € 35.406,-. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.