In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Gemeente Haren tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Gemeente had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van 11 oktober 2016, waarin het hof eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland had bekrachtigd. De zaak betreft een geschil over de overgang van onderneming in het kader van het arbeidsrecht, specifiek met betrekking tot de artikelen 7:662 en 7:663 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de Gemeente Haren veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 395,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak, M.J. Kroeze, en openbaar uitgesproken door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek.